en opnieuw het land doorkruisen. Als een van hen dan beenderen van mensen ziet liggen moet hij er een merksteen bij zetten, zodat de doodgravers ze kunnen begraven in het Dal van het leger van Gog (er is daar ook een stad die naar dat leger heet), en zo het land reinigen.”
Mensenkind, dit zegt God, de HEER:
Zeg tegen alle soorten vogels en tegen alle wilde dieren:
“Kom bij elkaar, kom samen, overal vandaan, en kom naar het slachtfeest, het grote slachtfeest dat Ik voor jullie aanricht op de bergen van Israël. Daar kun je vlees eten en bloed drinken! Je eet er het vlees van helden, drinkt het bloed van de vorsten der aarde:
van rammen, lammeren, bokken en stieren, allemaal in Basan vetgemeste beesten. Eet hun vet tot je verzadigd bent, drink hun bloed tot je dronken bent, het is een slachtfeest dat ik voor jullie heb aangericht. Aan mijn tafel kunnen jullie je te goed doen aan paarden en ruiters, aan helden en krijgslieden – spreekt God, de HEER. Ik zal Mijn grootheid onder alle volken doen gelden. Ze zullen zien hoe Ik ze straf en hoe Ik ze Mijn wil opleg.
Vanaf die dag zal het volk van Israël beseffen dat Ik, de HEER, hun God ben, en de andere volken zullen beseffen dat de Israëlieten zelf aan hun ballingschap schuldig zijn. Omdat ze Mij ontrouw waren verborg Ik Mijn gelaat voor hen. Ik leverde hen aan hun vijanden uit, en zij vielen door het zwaard. Ik heb hen behandeld zoals past bij hun onreinheid en hun misdaden, Ik heb me van hen afgewend. Maar, zegt God, de HEER:
Nu zal Ik Jakobs lot ten goede keren, me ontfermen over heel het volk van Israël en strijden voor Mijn heilige naam. Hun schande en ontrouw aan Mij moeten ze dragen, ook wanneer ze weer onbezorgd in hun land wonen, door niemand opgeschrikt. Door hen weg te halen bij de vreemde volken, door hen bijeen te brengen uit de landen van hun vijanden, laat Ik vele volken zien dat Ik heilig ben. Ze zullen beseffen dat Ik, de HEER, hun God ben:
Ik heb hen over de hele wereld in ballingschap gestuurd en Ik breng hen ook weer naar hun eigen land terug; Ik zal niemand achterlaten. Ik zal Mijn geest over het volk van Israël uitgieten en Mijn gelaat niet meer voor hen verbergen – zo spreekt God, de HEER.”’